"Het kind uit de dessa" - Soldaat G. Café


Opnieuw de gebroeders Simandjuntak 2

Een van de snipers die zich in de bomen hadden vastgebonden was gedood. Zijn lichaam hing slap in de touwen en bloedde leeg. De boom leek wel wat op de talloze rubberbomen in de omgeving, maar in plaats van de stroom witte latex zag ik nu een stroom mensenbloed, rood bloed dat al snel tot donkerbruin verkleurde. Het was een misselijk makend gezicht en ik wenste dat ik nooit aan dit avontuur was begonnen. Ik transpireerde als een paard, m'n tong was droog als kurk en m'n maag kromp ineen. "Dit is angst" dacht ik " dit is echte angst Café, jij met je grote bek, jij moest toch zo nodig chauffeur worden?" Op de weg naar Tandjung Agung ontmoetten wij nog enkele van deze hinderlagen en het vakkundige bloedige ritueel herhaalde zich.
Een van onze grote helden was sergeant Korpershoek. Mede dank zij het vakkundige gebruik van zijn Vickersmitrailleur heeft niemand aan onze zijde een schram opgelopen. Misschien wel aan onze ziel maar dat is van latere zorg.

Ons bataljon is merkbaar veranderd. Tot 27 februari, nu zeven weken geleden, trapte het nog in bijna iedere hinderlaag. Op die fatale dag werden acht van onze jongens door de gebroeders Simandjuntak afgemaakt. Sinds deze harde les is ons bataljon veranderd van een groep naïeve jochies tot gehaaide en sluwe jungle soldaten. Veranderd van dienstplichtige sullen tot jongens met een straatvechters mentaliteit. Jongens met nog maar één ideaal, “levend terug naar moeder en het maakt geen donder meer uit hoe”.

In Tandjung Agung aangekomen zagen wij pas de echte gruwelen. Het bureau van de Federale Politie was doorzeefd met kogels. Bloed stroomde door de geopende voordeur naar buiten. Eén agent was gedood en vijf anderen waren gewond. Onder de gewonden bevond zich ook de commandant van de politiepost de hoofdagent 2e klas Adriaans. De honderd man sterke bende van Simandjuntak was hier vreselijk te keer gegaan maar was toch, ondanks hun overmacht, door de Federale Politie verdreven.

 

Zij bliezen de aftocht met achterlating van twee doden. Een van de gedode rampokkers was het jongere broertje van Simandjuntak, Liberty Simandjuntak. Hoe vreselijk moet het zijn je broer in de strijd te verliezen. Toch voelden wij alleen maar opluchting. Liberty was medeplichtig aan de moord op onze jongens, zeven weken geleden en het enige wat in ons op kwam was "weer een sadist minder".

Maarten Jongejan, een sluipschutter, ontdekte in de woningen van de agenten een van hun gedode vrouwen. Zij lag op de houten vloer met haar gezicht voorover in een plas bloed, zij was juist opgestaan want zij droeg het haar nog lang. Maarten heeft toen de vrouw op haar bed teruggelegd. Het was voor hem onverdraaglijk dat zij in zo'n vernederende houding was gestorven.

Bij de terugtocht naar Sugihwaras had ik twee van de gewonden aan boord, de overigen werden met de drietonner afgevoerd. De rit was vreselijk voor de twee politiemannen. De weg zat vol kuilen en door de hevige moessonregen van de laatste dagen hadden zich op verschillende plaatsen aardverschuivingen voorgedaan. De vierwielaandrijving van m'n Chevrolet bleek geen overbodige luxe. Tijdens de terugreis was er geen schot meer gelost. In Sugihwaras, onderaan de bordestrap bij de cantine, werd m'n trieste lading door zorgzame hospikken gelost. Het enige waar ik toen nog aan kon denken was eten! Ik rilde van de honger en van de kok kreeg ik een bord witte rijst en een pot sambal. Dit culinaire hoogtepunt werd vervolmaakt met een gedroogde vis die door de kok blijkbaar weer tot leven was gewekt en daarna onmiddellijk was gebakken. Een feestmaal.