Vroeg in de ochtend vertrok een viermans patrouille per prauw dajung, een roeiprauw. Het kwartet bestond uit Arie Groot Jan Hamoen en Jan Klein, commandant was Wim van Beek (de laatste twee welbekend van van de eerste patrouille op 3 april j .1.)
De opdracht was; de overkant van de Moesi en haar zijrivieren te verkennen en te controleren De roeiprauw was in de kampong gecharterd en de eigenaar ging mee als roeier. Op het oplopende achterdekje stond de brave Soeng-Sanger te roeien als of zijn leven er van af hing. Hij had wel iets van een parmantige Venetiaanse gondelier. Met klem had vaandrig van Daalen bevolen om vooral voor zonsondergang terug te zijn in het kampement. Het zou anders verlopen. Om 6 uur in de namiddag ging de zon onder en binnen een kwartier was het aardedonker. Het schemeruurtje is in de tropen onbekend.
De vissersvloot van Soeng-Sang was al terug in de kampong, maar van de patrouille was nog geen spoor te bekennen. Om 7 uur, geen patrouille. Wij werden ongerust, wat zou er gebeurd zijn? Het werd later en later, de avond vorderde. 10 uur, nog geen patrouille, wij waren inmiddels dodelijk ongerust geworden. Waar blijven die jongens nou! Vaandrig van Daalen had ons bevolen op de steigers wacht te houden. 11 uur, van Daalen wil dat ik lichtgranaten afvuur. Nooit eerder had ik lichtgranaten afgevuurd, maar gelukkig ging het goed en even later zetten de parachutefakkels de Moesi in prachtig daglicht, ook de kampong werd helverlicht. Maar helaas, geen spoor van de patrouille! Van slapen kwam niets, wij zaten in ondraaglijke spanning, het was alsof er familieleden vermist waren.