M'n dienst zat er op, ik had negen vrachten water bij de keuken en de diverse mandiekamers bezorgd. Het was half twee in de middag en op het moment dat ik van m'n siësta ging genieten stormde sergeant Warmerdam m'n kamer binnen. Vier jongens van de ondersteuningscompagnie hadden een wildzwijn geschoten, en ik moest onmiddellijk het beest ophalen. "Met de waterwagen"? vroeg ik onnozel. "Ja, wij hebben even geen ander vervoermiddel" zei Warmerdam zeer beslist. De sergeant duidde mij haarfijn de plaats waar ik op de jagers moest wachten en weg was hij. Na een half uurtje rijden was ik op de opgegeven ontmoetingsplaats, hoopte ik. Ik bevond mij op een open terrein, het leek wel wat op de waterleidingduinen in de bollenstreek. Alang alang en wat struikgewas, geen oerbos te bekennen. Uit voorzorg keerde ik m'n tankwagen alvast richting Martapura. Het terrein was vrij ruw maar gelukkig heeft de wagen vierwielaandrijving. Nadat ik de Chevroletmotor had afgezet werd ik overweldigd door een doodse stilte. Het natikken van de hete motor was het enige geluid. Na vijf minuten werd het echt stil. Geen geluiden, geen apen of toekans, geen zoemende insekten, niets. Ik was helemaal alleen op de wereld en omringd door een onheilspellende doodse stilte. Na een half uur wachten waren er nog geen jagers of varken te bekennen. Was ik wel op de juiste plaats?
In de cabine was het niet meer uit te houden, het was bloedheet en windstil. Je brande je handen aan de wagen en op de motorkap kon je een ei bakken. Ik zocht maar een plaatsje onder de wagen, in de schaduw van de watertank was het wel uit te houden. Na een poosje doezelen onder de wagen schrok ik op, maar wat ik ook zag, geen jagers en geen wildzwijn. Wel viel m'n oog op een merkwaardige grote 'tor', het dier had wel iets van een kreeft.
Aan de voorkant had het beestje twee scharen en zijn achterlijf liep in een bocht omhoog. Zijn staart eindigde in een venijnige, voorwaarts gerichte angel. Ik besefte dat dit een schorpioen was, en dat het een levensgevaarlijk beest moest zijn. Het griezelbeest kroop weg onder een half vergaan stuk boomstam. Nieuwsgierig tilde ik de holle stam op en schrok me te pletter. Zeker 35 á 40 schorpioenen krioelden dooreen. Sommigen waren zo groot als m'n pink en sommigen zo groot als m'n hand. De meeste waren transparant vaalbleek van kleur, maar er waren ook bloedrode tot donkerbruine exemplaren bij. Een paar grote schorpioenen droegen vier of vijf jongen op hun rug mee. Een macaber gezicht en ik realiseerde mij dat dit ongedierte in staat was om een peloton soldaten uit te roeien.
Voor alle zekerheid ging ik weer in de auto zitten. De cabine leek intussen op een brood-oven, maar gelukkig, even later, zag ik de jagers uit het struikgewas komen. Drie soldaten en een korporaal. Met zijn vieren sjouwden zij een onwijs groot zwijn die met zijn poten aan een bamboestam was vastgebonden. Wat ik niet voor mogelijk hield is de jongens gelukt, zij hadden het varken op de waterwagen getild en vastgebonden op de treeplank van de watertank. Zijn achterpoten kwamen tot de achterkant van de tank en zijn gemene kop met de enorme slagtanden zat tot halverwege naast mijn cabine. Terwijl ik naar Martapura reed keek het varken mij met zijn dode oog gluiperig aan. Ik voelde mij bijzonder onprettig en met een zucht van verlichting gooide ik het monsterachtige beest naast de keuken op de grond. Die zelfde avond kregen wij grote ballen gehakt bij de rijsttafel. De karbonaden van het bejaarde beest waren te taai. De koks hadden het zwijn, ten einde raad, maar door de gehaktmolen gedraaid.