Musicerende militairen, in iedere compagnie vind je er wel een paar. Sommigen van hen proberen een gitaar te bespelen en anderen doen alsof zij een accordeon, meestal een 12 basser, in hun macht hebben. Drummers en pianisten zijn in het nadeel, zij kunnen moeilijk hun instrument meevoeren, vooral tijdens het patrouillelopen is dat best lastig. Mondorgelbespelers, die boffen maar. Heb je in een compagnie meerdere muzikanten dan formeert zich al snel een combo of een band. Heb je het geluk dat er dan ook nog jongens in de compagnie zijn die wel een stukje op de planken durven te doen dan heb je al de basis voor een revuegezelschap.
Omdat ik naast waterrijden ook een beetje gitaar speelde deed ik mee aan een talentenjacht. Uit een groot veld van twee deelnemers won ik de eerste prijs met een zelfgemaakte tekst op de melodie van het beroemde KNIL lied “Manisé oh manisé”. Vijfentwintig gulden bedroeg de eerste prijs en ik was op slag rijk en beroemd. Opeens had ik ook veel vrienden, maar dat werd wel iets minder toen de 25 guldens op waren. Mijn talent was echter onweerstaanbaar doorgebroken en ik werd al snel ontdekt door de “Komeringers”, het cabaretgezelschap van de Ondersteuningscompagnie. Bij dit uit onderofficieren bestaande gezelschap was nijpend gebrek aan een gitarist. Een nieuwe wereld ging voor mij open en een muzikale carrière lachte mij toe.
Het programma van de groep bestond uit drie delen; wij traden op als Cowboyband en na de pauze als Hawaiian-ensemble Tussen deze muzikale hoogtepunten door deden wij stukjes, sketches. Ook in deze sketches speelde ik belangrijke rollen. Zo speelde ik vaak de rol van kelner. “Wat willen de heren drinken?”. Het lijkt een korte tekst maar ik kreeg wel de zaal hiermee aan mijn voeten. Ik werd dan ook op handen gedragen. Rechtstreeks de rivier in. Ook doktersrollen waren mij op het lijf geschreven, ”Zegt u het maar mevrouwtje”. Na deze opening nam de als vrouw verklede sergeant Jan Warmerdam de conversatie onstuitbaar over. Bij optredens op buitenposten dachten de meeste jongens dat wij een echte vrouw in ons frontcabaret hadden opgenomen, hetgeen veel jaloezie veroorzaakte.
Onze roem leidde tot een optreden voor radio Palembang en ook bij ons buur-bataljon, 5-9-R.I. in Lahat, oogstten wij succes. De reis van Marta Pura naar Lahat ging per trein. Halverwege, op het spoorwegknooppunt Muara Enim, moesten wij onvermijdelijk overstappen. Om de lange wachttijd te doden gingen de sergeanten Bonnema, Isiger, Smit, Brand en Warmerdam koffiedrinken in de stationsrestauratie. De laagste in rang moest op het perron blijven. Op wacht bij de wapens en de instrumenten. “Café, jij blijft bij de spullen wij nemen wel koffie voor je mee”. Ik voelde mij gepakt en de koffie voor Café moet nog steeds komen.
Bij de 4e compagnie vormden de accordeonisten Jan Wiedijk en Cor Helling het fameuze duo ‘Wie en Hel’ terwijl korporaal Hoff daarbij heel knap zijn gitaarsnaren beroerde. Bij de 1e compagnie was het talent iets dunner gezaaid, Leen de Graaf blies op een mondorgel terwijl Wilfred Evers zijn fraaie mandoline koesterde.
Het toppunt van musiceren vond echter plaats bij de Stafcompagnie in Batoe Radja. In de Stafcantine trad iedere zaterdagavond de vijfmans formatie ‘Pro Jive’ op. De leider van dit combo was de roemruchte pianist en entertainer Fred Dannijs. Drummer Harry Spanhak had de piano voor hem gebouwd. ‘Harry met de gouden handjes’ had van enkele verwaarloosde wrakken een compleet nieuwe piano gemaakt.
Deze gezellige zaterdagavonden in de cantine van de stafcompagnie ontaarden vaak in onstuimige feesten. Tegen sluitingstijd zat men niet meer aan tafel, men stond er op. Sommigen licht beschonken jongens lieten ons dan, boven op het blad, nieuwe, nooit eerder vertoonde danspassen zien.