Het gebeurde in Batu Kuning (Gele Steen), een kampong in de buurt van Sugih Waras. Een ‘gerobak’, een ossenkar, getrokken door een sloffende karbouw, reed langzaam en kraakwielend door de stoffige dorpsstraat. In de gerobak zaten een Sumatraans moedertje en haar kindertjes. Pa liep naast de ossenkar en hield meppend met een wandelstok de kolossale karbouw in toom. Dit meppen leek stoer maar was onnodig, het arme beest was volkomen wezenloos en peinsde er niet over om van rijbaan te veranderen.
Vanaf de andere kant naderde een konvooi uit Batu Radja (Konings steen) met als eindbestemming Pulau Pangung. De voorste wagen, beladen met vaten benzine èn vier man bewaking werd bestuurd door Cor Rezelman. Cor was geboren in Westfriesland en dat kon je horen. De tweede wagen werd bestuurd door Leen Varkevisser, een Katwijker, duidelijk te herkennen aan zijn prachtige Katwijkse tongval. De derde wagen was een Jeep met als passagier dominee Tasseron, onze veldprediker, deze sprak fraai Nederlands. Hekkensluiter van de colonne was een Weapon Carrier, uitgerust met een Vickers mitrailleur. De mitrailleurschutter schold met een Amsterdams accent op de Carrierchauffeur en die zweeg wijselijk.
Op de linker weghelft lagen, met tussenruimten van 20 meter, grote grindhopen. Zij moesten nog worden uitgestrooid om het trieste wegdek weer enig aanzien te geven. Tussen de grindhoop en de gerobak was te weinig ruimte voor Cor Rezelman’s omgebouwde ¾ tonner. Instinctief dook Cor in de knarsende en versleten remmen. De wagen minderde nauwelijks vaart en Cor moest op het laatste moment een keuze maken: óf het Sumatraanse gezinnetje uitroeien óf de grindberg in. Hij koos voor de laatste.
De remmende werking van het grind viel echter tegen en het fraaie houten stuur werd Cor uit handen geslagen. De rit eindigde tegen een klapperboom. Alle vijf inzittenden raakten gewond, sommigen van hen ernstig: gebroken ledematen en hersenschuddingen. Het leed was groot en het lachen was ons vergaan en alsof dit nog niet genoeg was vielen ook nog de kokosnoten uit de klapperboom op de open truck. Een van kokosnoten viel op versnellingspook en bleef onwrikbaar vastzitten. Nooit eerder had een pook zo’n grote knop.
De volgwagens konden op tijd stoppen en onmiddellijk verleende men eerste hulp. Dominee Tasseron, altijd behulpzaam en beroemd om zijn opbeurende woorden vroeg aan de kermende jongens: “ Lusten de heren een pepermuntje?”
Na zes weken hospitaal moest Cor op rapport komen. De schade aan de wagen, vierhonderd gulden, moest hij van zijn soldij terugbetalen. Onze B.C. vond dat het Cor’s eigen schuld was. Vierhonderd gulden is echter wel 266 dagen soldij.
Sergeant Kok, de chef werkplaats, en sergeant Kraakman onze M.T.O.O. staken hun nek uit om onze gehavende chauffeur vrij te pleiten. Toch aardig van hen, maar onze B.C. de grootmajoor K. bleef onvermurwbaar. Door middel van een brief van de beide sergeanten, gericht aan het hoofdkwartier in Batavia, werd Cor uiteindelijk vrijgesproken, men ging de schade bij de wegenbouwinstantie verhalen. Deze had, onschuldig kijkend, de hopen grind na het ongeluk onmiddellijk laten uitstrooien.
Drie weken later, op zondag 31 juli, sloeg het noodlot toe bij Leen Varkevisser. Hij had zojuist kerkgangers naar een buitenpost teruggebracht. Op de terugweg naar Batoeradja, rijdend op een vers gestrooide grindweg, gleed de wagen uit de bocht en deze belandde op zijn zij in de greppel. De drie man sterke bewakingsgroep op de wagen raakte gewond. Het ongeluk gebeurde met een nieuwe Ford Marmon Herrington. “Ford harington” noemden wij ze wel eens als wij grappig wilden zijn.